Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Politiewet 1993

 

Artikel 53a
1
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft met het oog op een goede taakuitvoering door de politie en een doelmatig en effectief beheer van de politiekorpsen de bevoegdheid tot:
a
het toetsen van de wijze waarop de beheerders van de politiekorpsen voorzien in de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van de politie;
b
het toetsen van specifieke onderdelen van de taakuitvoering dan wel het beheer van de politie;
c
het verrichten van onderzoek, indien daar in bijzondere gevallen reden toe is, naar ingrijpende gebeurtenissen waarbij de politie betrokken is, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, naar het desbetreffende voorval een onderzoek instelt;
d
het verrichten van onderzoek, indien in andere bijzondere gevallen dan die, bedoeld onder c, dit nodig wordt geoordeeld, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, naar het desbetreffende voorval een onderzoek instelt;
e
het toezicht op de kwaliteit van de politieopleidingen en de examinering.
2
De werkzaamheden die in het kader van het eerste lid, onder a en b, worden uitgevoerd, worden jaarlijks door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie vastgesteld.
3
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties oefent de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, uit na overleg onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
4
De bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, komen eveneens toe aan onze Minister van Justitie, indien de ingrijpende gebeurtenissen onderscheidenlijk de andere bijzondere gevallen betrekking hebben op de taakuitvoering door de politie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel de taken ten dienste van de justitie. Hij oefent de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder c, en die, genoemd in het eerste lid, onder d, uit na overleg onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
5
Er is een Inspectie voor de politie. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst de ambtenaren van de Inspectie voor de politie aan, met dien verstande dat hij het hoofd aanwijst na overleg met Onze Minister van Justitie. De Inspectie voor de politie is, onder het gezag van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, belast met de werkzaamheden die in het kader van het eerste lid worden uitgevoerd, en onder het gezag van Onze Minister van Justitie, tevens belast met de werkzaamheden die in het kader van het vierde lid worden uitgevoerd. De Inspectie voor de politie rapporteert, gevraagd of ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie. De artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van de Inspectie voor de politie.
6
De beheerders van de politiekorpsen verlenen Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk Onze Minister van Justitie de door deze verlangde ondersteuning bij de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van het eerste lid.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •